De mythe van Alt-Links

Extreemrechts brult graag dat de echte fascisten links zijn, maar heeft dat niet zelf bedacht. Het zijn de Clinton-Democraten die de fictie van Alt-Left verzonnen. Herkenbaar, ook hier.
Maar nu komt de terugslag.
(door Sam Kriss)

Inleiding

Kun je de situatie in de VS vergelijken met die in Nederland?

Wij denken van wel. Nee, lang niet op alle vlakken natuurlijk. Maar wel op dit ene. Toen we het artikel van Sam Kriss lazen in Politico Magazine, schrokken we eigenlijk niet van de herkenning die dat opleverde, maar eerder omdat we inzagen dat de situatie hier op een bepaalde manier nog erger is. Want een geluid als dat van Kriss is in de VS meer te horen, en hier vrijwel niet (een uitzondering daargelaten.)

We willen graag meer zeggen over de Nederlandse situatie. We gaan hier dus een keer op terugkomen. Maar niet voor je de kans hebt gekregen om het stuk van Sam Kriss te lezen, wat we hieronder met vriendelijke toestemming van Kriss (dankjewel!) integraal voor je hebben vertaald.

De mythe van alt-left

De woorden ‘alt-left’ klonken vreemd uit de mond van Donald Trump, maar de meeste woorden doen dat. Na een weekend van geweld in Charlottesville, Virginia, een weekend wat drie doden opleverde, inclusief een antifascistische activiste die werd vermoord door extreemrechts, weigerde Trump om duidelijk en zonder voorbehoud de ‘alt-right’ neonazi’s te veroordelen die verantwoordelijk waren voor het geweld. In plaats daarvan klaagt hij dat zijn etnische uitroeiing nastrevende aanhangers “erg oneerlijk” zijn behandeld. Hoe zit het met het geweld van de antifascisten, wil hij weten: “Hoe zit het met het feit dat ze aanvielen met knuppels in hun handen, zwaaiend met knuppels? Komen zij nu in de problemen?”

Het bestaan van dit vreemde en afgrijselijke alt-left is nieuw voor de meeste mensen; dat Trump de term liet vallen leek een doorzichtige poging om op de één of andere manier te pretenderen dat de moordlust van de nazi’s en de Klu Klux Klan heus niet erger is dan mensen die worden gedwongen om zich er tegen te verdedigen.
En dat is exact wat het idee van een “alt-left” is. Maar niet op de manier die je zou denken.

Nadat Trump het bestaan van alt-left aankondigde, live op televisie, haastten de media outlets zich om de wereld te vertellen waar de term precies was ontstaan. CBS legt uit dat de term “afkomstig is uit de conservatieve media.” CNN, die een directeur citeert van de (antisemitisme bestrijdende) Anti-Defamation League, omschrijft het als een “verzonnen term, gebruikt door mensen in het rechtse spectrum”. Heavy.com schrijft dat “de term ‘alt-left’ voor het eerst gebruikt werd door online conservatieve media in 2016, voordat het langzaam werd overgenomen door meer mainstream conservatieve stemmen, zoals Sean Hannity van Fox News.” (Hannity, die de term bij herhaling gebruikt in zijn TV show, lijkt over het algemeen de credits voor de term te krijgen.) De Britse krant Telegraph vleit intussen de president door hem een woordenkunstenaarschap toe te dichten wat hij zeker niet bezit, door te claimen dat de term “gemunt is door Mister Trump” zelf.

Geen van deze verklaringen is echt waar. De term ‘alt-left’ is waarschijnlijk honderdduizenden keren tegelijkertijd uitgevonden, steeds met een lichtelijk andere betekenis, afhankelijk van de bedenker. Maar tot nu toe zijn de mensen die het idee van een alt-left het hardste pushen, geen neonazi’s of 4chan posters, en ook geen ander uit de kringen rond Trump of pro-Trump Republikeinen die een mythische tegenvoeter voor alt-right probeert te verzinnen.
Alt-left is, eerst en vooral, een fabel die is bedacht door centristische Democraten.

Zoiets als ‘alt-left’ stond altijd al te gebeuren. Het is een product van datgene, wat het ook is in onze hersenen, dat je brein conditioneert om altijd in termen van tegenstellingen te willen denken. Zodra iedereen begint te praten over ‘alt-right’ – die onderontwikkelde en incoherente groepering van neonazi’s, Klanleden, wrokkige mislukkingen die zweten van het gamen en de chicken fingers, cynische media wannabe’s, opgeblazen reaguurders die denken dat ze Ignatius J. Reilly heten, en anderen die denken dat ze the Joker zijn – zodra iedereen het over dat ‘alt-right’ heeft, lijkt dat woord aan één kant van een zaagtand te zitten, tegenover een stilte die wacht om gevuld te worden. Als er een alt-right is, dan moet er, ergens, op de één of andere manier, iets zijn wat alt-left heet, anders is het universum uit balans. En hoewel het universum uit balans is – overal, van de plekken van gruwelijke hitte die lukraak zijn uitgestrooid over een eenzame leegte, van de moord en onderdrukking die overal in de wereld constant uitbreekt en nooit beantwoord wordt met gerechtigheid – voor veel middelmatige intellecten bestaat gezond verstand en een goed oordeel eigenlijk uit pretenderen dat alles op de één of andere manier in balans is, en dat alle kasboeken gelijk zijn. Zoiets als de alt-right steekt uit, als een lexicale blasfemie: om de wereld weer ordelijk te krijgen, moet je iets soortgelijks verzinnen op links.

De mensen die de term waarschijnlijk als eerste gebruikten hoorden bij een raar, klein en van alt-right afgetakt clubje met een paar slechtbezochte websites, die enkele van de reactionair-libertaire elementen van traditionele extreemrechtse ideologie afwezen, ten gunste van een soort van Herrenvolk-sociaaldemocratie, een met Strasserisme geïnfecteerde visie waarbij men streeft naar iets hogere belastingen en een verbod op joden. Dit waren zonder twijfel de enige mensen die ooit “alt-left” zonder minachting gebruikten, om zichzelf mee te beschrijven.
Terwijl de alt-right altijd een georganiseerde, zelfverklaarde beweging was – een onderscheidingsteken wat trots werd gedragen door neonazi’s zoals Richard Spencer om hun racisme, hoe zullen we het zeggen, wit te wassen – is de alt-left alleen een door anderen gebruikte bijnaam, een benaming die wordt rondgeslingerd om contradicties te helpen verdringen in die ander zijn ideologie. In de maanden tot augustus 2016, toen Hillary Clinton haar speech hield in Reno, waarbij ze internetnazi’s uitfoeterde, groeide het adjectieve gebruik van de term: alt-left kon Julian Assange en Wikileaks betekenen, of Jill Stein en de Green Party, of teenagers die honderden nieuwe genders voor zichzelf bedenken op Tumblr, of marxistisch-leninisten die sympathiseren met Syrië, Iran en Noord-Korea. Meestal werd gebruik van de term vergezeld van een vage aarzeling – is dit een ding? Zou het een ding kunnen zijn? Zou het een ding moeten zijn? Maar de mensen die het gebruikten hadden allemaal één ding gemeenschappelijk: ze waren fervent supporter van Hillary Clinton’s campagne als presidentskandidaat, en ze koesterden wrok naar iedereen op links wiens enthousiasme het hunne niet evenaarde.

Nadat Clinton alt-right de schijnwerpers van de wereld in sleepte, explodeerde het gebruik van de term ‘alt-left’. Conservatieven begonnen het ook te gebruiken, in een reflexieve belediging richting Democrats in het algemeen, maar voor het grootste deel behield het zijn oorspronkelijke betekenis. Voor de dan al spoedig gedoemd zijnde Clintonites was het een ongelooflijk bruikbaar begrip. Als Clinton simpelweg rechts stond van Bernie Sanders, en Donald Trump weer rechts van haar, dan zou haar project door sommigen op links kunnen worden gezien als drijvend richting Trumpisme; een onacceptabel compromis met het kwaad. Door de uitvinding van ‘alt-left’ konden centristische liberalen het zich veroorloven om te pretenderen dat er iets anders aan de hand was: Dat ze werden gesandwicht tussen twee bendes van schuimbekkende scherpslijpers, razende radicalen die stiekem veel met elkaar gemeen hadden. Het vestigde hun speciale merk van liberalisme, mogelijk enkele “gematigde Republikeinen” omvattend, als de enige plek van redelijkheid, belegerd door ‘alts’.

Wat de alt-left werd genoemd was simpelweg links (het socialistische en sociaaldemocratische links, als antagonist tegenover sociaal-liberaal), met haar ‘alt’ er bij hangend als betekenisloos aanhangsel. Maar in de context van alt-right, kon er voor worden gezorgd dat ‘alt’ ‘onacceptabel’ ging betekenen. Door hun tegenstanders op links ‘alt-left’ te noemen, werd, met een omweg maar onmiskenbaar, geïmpliceerd dat ook zij racisten en seksisten waren, transfoben en antisemieten, en dat zonder iemand ooit de moed hoefde op te brengen voor het uiten van een directe beschuldiging. Maar wat de alt-right en de toegedichte alt-left het meest verenigde, was hun gewoonte om online onbeleefd te doen tegen liberalen. (Natuurlijk zijn liberalen ook onbeleefd online – iedereen is onbeleefd online – maar dat leek geen factor te zijn om rekening mee te houden.) De alt-left definieerde zichzelf allereerst door een afwijkende toon: schel, irritant, schaamteloos.
Dat alleen al was genoeg om ze in het gezelschap van neonazi’s te plaatsen – het is alsof het ergste ding over de nazi’s niet hun geloof in genocide was, maar de onbeleefde toon waarop zij zich uitdrukten.

De speciale vorm van het stropopargument die in de VS sinds McCarthy bestaat, namelijk het tot rood gevaar verklaren van tegenstanders, is zeer verwant aan het begrip ‘alt-left’, zoals dat werd gebruikt tot aan de moord in Charlottesville. (Dit opvallende artikel in Vanity Fair, gepubliceerd in maart van dit jaar, geeft een proefje van de algemene toon van de discussie. Er is een eindeloos aantal vergelijkbare essays, die allemaal op hetzelfde neerkomen.)
Zelfs op het moment dat de neonazi’s en Klanleden bij elkaar kwamen in Charlottesville, bleven sommige liberalen aandringen dat het moorddadige extreemrechts en het socialistische links in essentie gelijk waren, of in elk geval elkaar uitbalanceerden. Een Twitteraar plaatste als onderschrift bij een foto van fakkelzwaaiende fascisten: “Als je Bernie Sanders kritiseert.” Clinton-vertrouwelinge Neera Tanden greep de mars als gelegenheid aan om weer eens de fantasie op te roepen dat er sommigen zijn bij “de alt-left die zich bij de fascisten aan willen sluiten.” Mieke Eoyang, een manager bij de centristische Third Way denktank, verkondigde spottend dat “als de Bernie Bros namens de progressieve waarden een showtje van kracht en dwang wilden geven, zaterdag in Charlottesville een goede timing is.” Maar toevallig zijn de mensen die zich in Virginia verzetten tegen uiterst rechts, niet voor het grootste deel Clinton-Democraten. Het waren socialisten en communisten: de Democratic Socialists of America, de Industrial Workers of the World, de Workers World Party en Black Lives Matter, onder andere. Zij waren de alt-left.

Nu dat Trump ‘alt-left’ aan zijn arsenaal van beledigingen heeft toegevoegd, zijn velen van diezelfde centristen met walging vervuld dat er ooit iemand een morele gelijkwaardigheid heeft kunnen zien tussen fascisten en mensen die zich tegen hen verzetten. Maar dat is precies wat ze zelf deden, en wat ze gedurende een jaar steeds hebben gedaan.
Dit is een patroon. Direct na de verkiezingen in 2016, waren het de liberalen die het begrip ‘fake news’ lanceerden – voor nieuws wat zelf verzonnen of zonder deugdelijke bronvermelding, gegenereerd is door onnauwkeurige en hyperpartijdige media voor een koortsachtig klikken, wat grote delen van de bevolking misleidt.
Het duurde niet lang voordat rechts de term ‘fake news’ opeiste, en hem terugslingerde naar de mainstream media. (Tenslotte: waren hun ademloze waarschuwingen over Weapons of Mass Destruction [in Irak] niet net zo fake als alles wat rechts internet te bieden heeft?) En inmiddels is het begrip ‘nepnieuws’ stevig verankerd in het reactionaire woordgebruik, tot ontzetting van de liberalen. Ze zijn terecht ontzet: het is een brute, barbaarse benaming, en vooral als het opgehoest wordt uit de keel van Donald Trump – maar het is hun monster.
Ze vergeten dat de kritiek die ze op hun tegenstanders hebben, ook op henzelf van toepassing is, en dat, zolang dat waar is, hun slimme fabricage van frases altijd direct zal worden toegeëigend door rechts.
‘Alt-left’ heeft precies hetzelfde traject gevolgd. De uitdrukking was bedoeld om te impliceren dat socialistisch links en de meest weerzinwekkende creaturen van rechts op dezelfde morele planeet wonen.

Maar je kunt een willekeurig aantal connecties maken: Als liberalen en fascisten allebei doodsbang zijn van het idee van een actieve, trotse linkse beweging, en als ze die angst uitdrukken met hetzelfde onzinnige begrip, wat zouden ze dan nog meer gemeenschappelijk hebben?

SAM KRISS
Eerder gepubliceerd in Politico Magazine, August 16, 2017
Vertaald door Bas Grutjes

 

Vragen waar we nog een keer op terug gaan komen gaan in op de situatie in Nederland. Hoe verschilt die? Is het in Nederland minder erg of erger dan in de VS? Gebruiken centristen in Nederland ook zo’n alt-left truc? Waarom wordt Nederland steeds rechtser, welke mechanismes zitten er achter, en wat gaat de toekomst brengen?

Een gedachte over “De mythe van Alt-Links”

  1. Sam Kriss schrijft over de Amerikaanse situatie in het Engels. We lazen het, en herkenden onmiddellijk onze eigen Nederlandse situatie in het stuk, en besloten toestemming te vragen om het te vertalen. (Dank, Sam!)
    Bij die vertaling loop je wel tegen dingen aan. Zo worden Liberals in de VS altijd als min of meer links gezien, want niet aartsconservatief, en liberalen in Nederland juist als rechts, want niet socialistisch.
    Maar de tijden veranderen. In feite kun je bij Nederlandse verkiezingen uit alle politieke smaken kiezen die je maar wilt, als het maar liberaal is. De onderlinge verschillen tussen partijen bestaan uit de toppings, die sociaal, conservatief of volkomen xenofoob kunnen zijn, of zelfs een mix daarvan. Maar de grondsmaak is gelijk.
    De centristen in Nederland zijn allemaal een subsmaak van liberaal. We vonden het daarom gerechtvaardigd om Liberal daarom met liberaal te vertalen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *